De onderzoekers van actieonderzoek Groene Hart Circulair staan voor een enorme puzzel. Bewoners, ondernemers, recreanten – allemaal hebben ze een idee bij hoe het ideale landschap eruit moet zien. Met de blik op een circulaire toekomst wordt de vraag steeds belangrijker welke diensten we kunnen en mogen verwachten van ons landschap, en wat we er zelf aan teruggeven. Alexander van Oudenhoven, milieukundige bij Universiteit Leiden, heeft een coördinerende rol in het project en vertelt ons wat hem in het onderzoek motiveert, waar hij tegenaan loopt en waar we aan moeten denken als het gaat om de toekomst van een circulair Groene Hart.
Hoe ziet jouw deel van het onderzoek eruit? Wat houdt je bezig?
“We startten ons onderzoek met de focus op één probleem dat we in elke discussie terugzien: bodemdaling. Het Groene Hart is een laaggelegen gebied. Er zijn dan ook meerdere initiatieven die aan dit thema werken. Op provinciaal, maar ook op gemeentelijk niveau wordt er over bodemdaling gesproken. Dat is heel goed natuurlijk, en dat laat de urgentie van het probleem zien. Maar dat maakt het lastig om tot een gezamenlijke vervolgstap te komen. Aan het begin waren we daarom veel tijd kwijt om in kaart te brengen welke belanghebbenden in het gebied zitten, en wat de problemen zijn van het landschap.
Het is een heel interactief veld. Alles hangt met elkaar samen, dus als we het hebben over oplossingen om bodemdaling tegen te gaan, gaat dat niet alleen om landschap maar ook om landbouw en moeten we zoeken naar oplossingen die beide belangen behartigen. Het vraagt nogal wat om dat tastbaar te maken. De bijeenkomst ‘Weidse Vergezichten’, georganiseerd door Suzanne Roelen, was een dankbare uitkomst op dat gebied, waar we met ons onderzoek deel aan mochten nemen. Daar bekeken we schilderijen van vroeger. We zagen bijvoorbeeld koeien met hun poten in het water en de modder, maar ook het aanpassen van het waterpeil, naar gelang het landschap daar behoefte aan had. De schilderijen gebruikte ik vervolgens als inspiratie om vrijer met belanghebbenden van het Groene Hart te spreken over hun problemen.
Misschien dat de band met het landschap vroeger sterker was. We moeten natuurlijk niet vergeten dat de oplossingen van die tijd toegepast werden op kleine schaal, er was minder om rekening mee te houden. Tegenwoordig voeren we zo’n discussie op waterschapsniveau, of nog breder.”
Wat motiveerde je om met dit onderzoek over een circulair Groene Hart bezig te zijn?
“Ik houd me al een tijd lang bezig met de mate waarin het landschap, de natuur en biodiversiteit bijdragen aan menselijk welzijn. Hoe kunnen we het landschap zó beheren, dat dat welzijn wordt gegarandeerd? Het is leuk om ideeën daarvoor echt in de praktijk te zien, en te zien dat het echt om circulariteit gaat. Je kan er heel lang conceptueel over nadenken en termen aan elkaar verbinden, maar om daadwerkelijk te zien wat stakeholders ermee willen en ermee doen, dat is waar het interessant wordt. Je ziet dan ook hoe persoonlijk kringlooplandbouw kan zijn.
Tegelijkertijd zijn termen als circulaire economie en kringlooplandbouw populair. Het is mooi dat zo veel partijen ermee aan de slag gaan, maar het schept ook bepaalde verwachtingen. Iedereen heeft een andere voorstelling bij kringlooplandbouw. Het mooie aan onderzoek doen in het Groene Hart is dat het Nederland in het klein is. Alles komt er samen: landbouw, de vraag naar woonruimte, recreatie. Allemaal ontlenen of verlenen ze een dienst aan het landschap. We moeten ervoor zorgen dat ze de waarde van het landschap vergroten en een bijdrage leveren aan het natuurlijk kapitaal van de regio.”
Kun je wat meer uitleggen over die waarde van het landschap? Wat moeten we ons precies voorstellen bij ‘natuurlijk kapitaal’?
“”Waarde” is natuurlijk niet alleen maar economisch of financieel. Het gaat ook om identiteit, om culturele waarde, en om de intrinsieke waarde van de natuur. Iedereen heeft een eigen manier waarop ze hun omgeving waarderen, en iedereen verschilt in wat ze wel en niet waarderen. De volgende stap is om dat in kaart te brengen. Mensen willen bijvoorbeeld niet alleen grasland zien, maar ook bloemenvelden, verschil in begroeiing en weidevogels. Ik vind dat er nog onvoldoende besef is van de rijkdom van natuurlijk kapitaal en van de functies die het allemaal kan vervullen. Voor bewoners is het belangrijk dat zij zich in een omgeving kunnen bewegen die ze herkennen en ook waarderen.
Natuur wordt steeds schaarser. In de driehoek Leiden, Den Haag, Delft is er niet zo heel veel meer over. In het Groene Hart daarentegen, de naam zegt het al, is er nog echt natuur. Dat heeft ook consequenties voor de maatregelen die je erop kunt toepassen. Als de identiteit van het landschap wordt aangetast, heeft dat gevolgen. De meningen over de inrichting van het landschap verschillen nogal, bijvoorbeeld over hoe ‘open’ het Groene Hart moet zijn. De een zet in op meer bebossing, de ander op een open weidse vlakte. De identiteit die met het Groene Hart verbonden is, daar moet je heel zorgvuldig mee omgaan.”
Welke uitdagingen kom je tegen bij het onderzoek in het Groene Hart?
“Er worden al veel overleggen georganiseerd, er zijn verschillende netwerken waar je als boer of als bewoner deel van kan uitmaken. Maar dat kost veel tijd en energie, en het levert niet altijd op wat ervan verwacht wordt. Veel stakeholders zijn inmiddels een beetje moe van alle initiatieven en bijeenkomsten. Zij gaan liever over tot actie. Vanuit de beleidskant is daar veel enthousiasme voor, maar die willen het dan ook in bestaande structuren beleggen, terwijl daar niet altijd de financiering en regelgeving voor is. Ik denk dat de overheid daar meer in kan ondersteunen. Als een boer een innovatief plan in de praktijk wil brengen, moet je dat niet zien als risico, maar zorgen dat het een kans wordt.
Bij workshops hoorden we vaak de opvatting dat de huidige manier van melkveehouderij niet houdbaar is. Het staat vaak te ver af van het natuurlijk kapitaal dat ervoor wordt gebruikt. Melkveehouders zitten in een lastig parket, het systeem waarin zij werken is vrij stug. Zij zitten in financieringstrajecten met banken of coöperaties, en hebben weinig financiële veerkracht. Ook zijn ze voor een deel afhankelijk van inputs buiten de regio. Dan kan je nog zo hard willen veranderen, maar als circulaire innovaties voor melkveehouderij zich vooral aan de kleine, nieuwere bedrijven presenteren, dan is het heel moeilijk om richting circulair te gaan.”
Wat denk jij dat we ons allemaal moeten beseffen over de circulaire economie?
“Een circulaire economie gaat om iedereen. De lineaire economie – zoals we hem nu kennen – sluit best wel veel mensen en ideeën uit. Een simpele vraag-aanbod-economie heeft altijd actoren die daarin domineren, en waarin anderen achterblijven. Maar als een circulaire economie goed functioneert, kun je er ook makkelijker instappen en onderdeel zijn van die kringloop. Zo kun je invloed uitoefenen op hoe het landschap eruit moet gaat zien.
Het heeft veel te maken met zeggenschap. Het landschap heeft meervoudige waarde: zodra de zon schijnt, stappen we massaal op de fiets, gaan we de natuur in. In een circulaire economie is het de bedoeling dat je daar ook echt aan bijdraagt – dat is waarom je zo veel participatieprojecten ziet in de regio. Voedselbossen, gemeenschappelijke stukken grond, echt dat rentmeesterschap, dat is wat een circulaire economie mogelijk maakt. De mogelijkheid bij te dragen en mee te denken.”