Wie schept ruimte voor een circulair gebied?

Redactie Geen categorie

19 oktober 2021


Wat bedoelen beslissers eigenlijk, als circulariteit wordt benoemd? En doen de juiste mensen dan wel mee aan het gesprek? Dit waren belangrijke vragen in het actieonderzoek naar circulaire gebiedsontwikkeling in de Binckhorst. In de deellijn governance zochten Ellen van Bueren (hoogleraar stedelijke ontwikkeling) en Karel Van den Berghe (assistent-professor ruimtelijke planning) van TU Delft, naar de beslissers en verbanden die achter de Binckhorst schuilgaan.


Wie iets gedaan wil krijgen, doet er goed aan te inventariseren welke middelen beschikbaar zijn en wie de juiste personen zijn om te betrekken. Met die gedachte in het achterhoofd keken de onderzoekers naar circulariteit in de Binckhorst. Hoogleraar Ellen van Bueren is voorzitter van de Cities hub bij het Leiden-Delft-Erasmus Centre for Sustainability, en leidde het Binckhorstonderzoek. ‘Je denkt bij circulaire gebiedsontwikkeling al snel in technische oplossingen’, vertelt zij. ‘Minder vaak gaat het over wie en wat ervoor nodig is om het ook te realiseren. Daar gingen we in deze deellijn naar op zoek.’

De kracht van terminologie

Eén van de bevindingen waar ze al snel tegenaan liepen, is dat circulariteit zelden gepaard gaat met concrete doelstellingen. ‘Het is in de portefeuille van geen enkele wethouder belegd. Het is een vaag begrip; mensen denken snel dat ze eigenlijk niet met circulariteit bezig zijn’, zegt Van Bueren.

‘“Circulair” staat nu als één concept voor een heleboel verschillende dingen. Om het concreet te maken in een bestuurlijke context, daar ligt de interessante uitdaging.’ -Ellen van Bueren

In de herontwikkeling van de Binckhorst is “circulariteit” een veelgehoorde term. Assistent-professor Karel Van den Berghe denkt dat dankzij de vage definitie, circulariteit een term is die gebruikt kan worden om politiek populair beleid te rechtvaardigen. ‘Door te zeggen het gebied “circulair” te gaan ontwikkelen ten behoeve van de woningbouw, zou de gemeente bijvoorbeeld de sluiting van een fabriek kunnen rechtvaardigen’, vertelt Van den Berghe. ‘Voor de publieke opinie en voor het oplossen van de woningnood is het een gouden argument. Alleen zien we in het geval van de Binckhorst dat er juist al enorm veel circulariteit is. Overal worden producten, materialen en afval verwerkt en hergebruikt. In zo’n woningbouwagenda dreigt circulariteit dus in het geding te komen door circulariteit.’

“Circulariteit” heeft als term dus de macht om daadwerkelijk iets te veranderen. Maar een wettelijk of beleidsmatig vastgelegde verantwoordelijkheid voor circulariteit blijft uit. Van den Berghe: ‘Grote steden zijn geneigd te zeggen: wij zijn de economische motoren, het draait hier om hoogbouw, kennisontwikkeling, werkgelegenheid. En die sluiten zich soms gedeeltelijk af van andere taken. Afvalverwerking is daar een voorbeeld van. “Dat moeten andere plekken maar doen”, wordt er vaak gezegd. Zolang de verdeling van taken niet duidelijk wordt vastgelegd, zal de verantwoordelijkheid verschoven worden.’

De wereld op zijn kop zetten

De niet-vastgelegde aard van circulaire ambities maakt het moeilijk voor beslissers om een concreet idee te krijgen van wat er wél mogelijk is. Een groot deel van het onderzoek werd daarom gewijd aan het in contact komen met deze beslissers en om te kijken hoe beleid en regelgeving anders ingericht kunnen worden. ‘Waar het interessant wordt is als circulariteit het uitgangspunt wordt’, zegt Van Bueren. ‘Hoe het nu vaak werkt is dat er een woningbouwagenda wordt opgesteld waar iemand verantwoordelijk voor is, en vervolgens kijkt diegene waar er circulariteit aan toegevoegd kan worden. “Het moet circulair”, maar er moeten vooral gewoon woningen gebouwd worden. In plaats daarvan zou je eigenlijk eerst moeten kijken naar materialenstromen, evalueren wat daarmee mogelijk is, en op basis van dat systeem kun je woningen bouwen. Dat is ook waar we naar kijken bij de Cities Hub van het Centre for Sustainability. Met zo’n aanpak kun je een compleet andere – en waarschijnlijk meer circulaire – winingbouwagenda krijgen.’

Van Bueren denkt dat die denkstap voor veel mensen onaantrekkelijk is, zeker voor jonge medewerkers in werkculturen bij de overheid en ontwikkelaars, die zich misschien niet willen profileren als té tegendraads of andersdenkend. ‘Het zet de wereld best wel op zijn kop. Maar dat is natuurlijk precies wat de circulaire economie beoogt! Het is een heel ander organisatieprincipe.’ Ook stuitten de onderzoekers op de grote fragmentatie van kennis; bij besluitorganen, projectgroepen, en zelfs mede-onderzoekers. ‘Dat is zonde; iedereen wil zélf het wiel opnieuw uitvinden, maar heeft daar niet de tijd of de middelen voor. Het Samen Versnellen project bewees dat de versnelling met name zit in kennisuitwisseling en een goeie samenwerking tussen meerdere lagen. Dat was een unieke kans om met de vier gemeenten én Rijkswaterstaat, én het Rijksvastgoedbedrijf, samen te kijken wat een circulair bouwproject inhoudt. Dan kun je echt stappen gaan zetten.’

Gaandeweg verbanden leggen

‘In alle deellijnen, maar met name in governance, zijn we dingen tegengekomen die we met een normale onderzoeksopzet niet hadden kunnen vinden.’ -Karel Van den Berghe

De opzet van het onderzoek zorgde dat de wetenschappers de vrijheid voelden om de resultaten die ze gaandeweg verzamelden, ook te gebruiken om hun focus en doelstelling steeds een beetje aan te passen.

Van Bueren: ‘Het was een sprong in het diepe, maar omdat we op ACCEZ  konden vertrouwen als verbinder, werd het heel waardevol om zo onderzoek te doen. De kracht van ACCEZ is echt dat je samen kunt komen met alle partijen en samen effectief kunt zijn – als onderzoekers zijn we gewend om vooral te communiceren binnen ons eigen wereldje. Na verloop van tijd wisten we steeds beter welke namen – van personen, maar ook van documenten, programma’s en events – belangrijk zijn en waar je ze tegenkomt. En omdat we gelijktijdig met meerdere deelonderzoekers bezig waren, sloten onze collega’s van andere deellijnen ook aan, en vice versa.’

‘Het was erg uitdagend om zo te werk gaan’, vult Van den Berghe aan. ‘Vergeleken met andere onderzoeken – die vaak bijna tot aan de minuut vooraf zijn vastgelegd, en waarbij je conclusie veel rechtlijniger is – heb je hier veel meer vrijheid. Dat maakt het enorm complex, maar betekent ook dat je veel innovatiever bezig bent. Alle deellijnen, die je geneigd bent om te zien als aparte werelden, konden we aan elkaar linken omdat we zo’n open blik op het gebied hadden.’